EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013L0063

Uitvoeringsrichtlijn 2013/63/EU van de Commissie van 17 december 2013 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG van de Raad wat betreft de minimumvoorwaarden voor pootaardappelen en partijen pootaardappelen Voor de EER relevante tekst

PB L 341 van 18.12.2013, p. 52–55 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir_impl/2013/63/oj

18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/52


UITVOERINGSRICHTLIJN 2013/63/EU VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG van de Raad wat betreft de minimumvoorwaarden voor pootaardappelen en partijen pootaardappelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (1), en met name artikel 24,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 2002/56/EG zijn er nieuwe aardappelteeltmethoden ontwikkeld en zijn de diagnostische hulpmiddelen voor het identificeren van schadelijke organismen en de landbouwpraktijken die de verspreiding van schadelijke organismen moeten tegengaan, verbeterd.

(2)

Dankzij die technische ontwikkelingen kunnen pootaardappelen worden geproduceerd die aan strengere eisen voldoen dan die van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG. Tegelijkertijd is er kennis over nieuwe ziekteverwekkers beschikbaar gekomen en is er meer inzicht verkregen in bestaande ziekten, waaruit blijkt dat voor sommige ziekten strengere maatregelen nodig zijn.

(3)

Tegen deze achtergrond is de norm van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende de handel in en de controle op de handelskwaliteit van pootaardappelen in het licht van die technische en wetenschappelijke ontwikkelingen aangepast (2).

(4)

Met inachtneming van die ontwikkelingen moeten bepaalde minimumvoorwaarden en toleranties in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG worden geactualiseerd en moeten in bijlage II beperkingen worden toegevoegd ten aanzien van lakschurft, poederschurft en overmatig uitgedroogde, verschrompelde pootaardappelen.

(5)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 2002/56/EG is de wetenschappelijke kennis omtrent het verband tussen het aantal generaties en de aanwezigheid van schadelijke organismen bij pootaardappelen verbeterd. Beperking van het aantal generaties is een noodzakelijk middel om het fytosanitaire risico van schadelijke organismen in latente vorm te verkleinen. Die beperking is nodig ter verkleining van dat risico en kan niet door andere, minder strenge maatregelen worden vervangen. Met een maximum van zeven generaties voor prebasis- en basispootgoed wordt het juiste evenwicht bereikt tussen de noodzaak om voldoende aantallen pootaardappelen te vermeerderen voor de productie van gecertificeerd pootgoed en de bescherming van hun gezondheidsstatus.

(6)

De eisen betreffende het schadelijke organisme Synchytrium endobioticum (Schilb.) Perc. moeten uit bijlage I worden geschrapt omdat de aanwezigheid daarvan op pootaardappelen is geregeld bij Richtlijn 69/464/EEG van de Raad (3). De eisen betreffende het schadelijke organisme Corynebacterium sepedonicum (Spieck. et Kotth.) Skapt. et Burkh., waarvan de naam is gewijzigd in Clavibacter michiganensis subsp. sepedonicus (Spieck. et Kotth.) Davis et al., moeten uit de bijlagen I en II worden geschrapt omdat de aanwezigheid daarvan op pootaardappelen is geregeld bij Richtlijn 93/85/EEG van de Raad (4). De eisen betreffende het schadelijke organisme Heterodera rostochiensis Woll., waarvan de naam is gewijzigd in Globodera rostochiensis (Wollenweber) Behrens, moeten uit bijlage II worden geschrapt omdat de aanwezigheid daarvan op pootaardappelen is geregeld bij Richtlijn 2007/33/EG van de Raad (5). De eisen betreffende het schadelijke organisme Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith, waarvan de naam is gewijzigd in Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al., moeten uit bijlage II worden geschrapt omdat de aanwezigheid daarvan op pootaardappelen is geregeld bij Richtlijn 98/57/EG van de Raad (6).

(7)

De bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Richtlijn 2002/56/EG

De bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

Omzetting

De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2015 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2016.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 60.

(2)  UNECE STANDARD S-1 concerning the marketing and commercial quality control of seed potatoes, uitgave 2011, New York.

(3)  Richtlijn 69/464/EEG van de Raad van 8 december 1969 betreffende de bestrijding van de wratziekte (PB L 323 van 24.12.1969, blz. 1).

(4)  Richtlijn 93/85/EEG van de Raad van 4 oktober 1993 betreffende de bestrijding van aardappelringrot (PB L 259 van 18.10.1993, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2007/33/EG van de Raad van 11 juni 2007 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en houdende intrekking van Richtlijn 69/465/EEG (PB L 156 van 16.6.2007, blz. 12).

(6)  Richtlijn 98/57/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de bestrijding van Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al. (PB L 235 van 21.8.1998, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten 1 en 2 komen als volgt te luiden:

„1.

Basispootgoed moet aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen:

a)

het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 1,0 %;

b)

het aantal niet-rasechte planten en planten van andere rassen tezamen bedraagt niet meer dan 0,1 % en in de directe nateelt tezamen niet meer dan 0,25 %;

c)

in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 4,0 %;

d)

het aantal planten met mozaïeksymptomen en planten met symptomen van bladrolvirus tezamen bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 0,8 %.

2.

Gecertificeerd pootgoed moet aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen:

a)

het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 4,0 %;

b)

het aantal niet-rasechte planten en planten van andere rassen tezamen bedraagt niet meer dan 0,5 % en in de directe nateelt tezamen niet meer dan 0,5 %;

c)

in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 10,0 %;

d)

het aantal planten met mozaïeksymptomen en planten met symptomen van bladrolvirus tezamen bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 6,0 %.”;

b)

punt 3 wordt geschrapt;

c)

punt 4 komt als volgt te luiden:

„4.

De in punt 1, onder c) en d), en punt 2, onder c) en d), omschreven toleranties gelden alleen voor virusziekten die door in Europa voorkomende virussen worden veroorzaakt.”;

d)

de punten 5 en 6 worden geschrapt;

e)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„7.

Het maximumaantal generaties basispootgoed bedraagt vier en het totale aantal generaties prebasispootgoed op het veld en basispootgoed bedraagt zeven.

Het maximumaantal generaties gecertificeerd pootgoed bedraagt twee.

Als de generatie niet op het officiële etiket vermeld staat, worden de aardappelen geacht te behoren tot de maximale generatie die voor de desbetreffende categorie toegestaan is.”.

2)

Bijlage II komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE II

MINIMUMVOORWAARDEN INZAKE DE KWALITEIT VAN PARTIJEN POOTAARDAPPELEN

Toleranties voor de volgende onzuiverheden, gebreken en ziekten van pootaardappelen:

1.

aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen: 1,0 % massa voor basispootgoed en 2,0 % massa voor gecertificeerd pootgoed;

2.

droog- en natrot, voor zover niet veroorzaakt door Synchytrium endobioticum, Clavibacter michiganensis subsp. sepedonicus of Ralstonia solanacearum: 0,5 % massa, waarvan 0,2 % massa natrot;

3.

uitwendige gebreken (bv. misvormde of beschadigde knollen): 3,0 % massa;

4.

aardappelschurft op meer dan een derde van het oppervlak van de knollen: 5,0 % massa;

5.

lakschurft op meer dan 10,0 % van het oppervlak van de knollen: 5,0 % massa;

6.

poederschurft op meer dan 10,0 % van het oppervlak van de knollen: 3,0 % massa;

7.

verschrompelde knollen als gevolg van overmatige of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging: 1,0 % massa.

Totale tolerantie voor 2 tot en met 7: 6,0 % massa voor basispootgoed en 8,0 % massa voor gecertificeerd pootgoed.”.


Top