EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009R0710

Verordening (EG) nr. 710/2009 van de Commissie van 5 augustus 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, betreffende de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de biologische dierlijke aquacultuurproductie en de biologische productie van zeewier

PB L 204 van 6.8.2009, p. 15–34 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2021; stilzwijgende opheffing door 32021R1165

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/710/oj

6.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/15


VERORDENING (EG) Nr. 710/2009 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2009

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, betreffende de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de biologische dierlijke aquacultuurproductie en de biologische productie van zeewier

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (1), en met name op artikel 11, artikel 13, lid 3, artikel 15, lid 2, artikel 16, lid 1 en lid 3, onder a) en c), artikel 17, lid 2, artikel 18, lid 5, artikel 19, lid 3, tweede alinea, artikel 22, lid 1, artikel 28, lid 6, artikel 38, onder a), b) en c), en artikel 40,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 834/2007, met name in titel III, zijn basisvoorschriften voor de dierlijke aquacultuurproductie en de productie van zeewier vastgesteld. Er moeten bepalingen voor de uitvoering van deze voorschriften worden vastgesteld door Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (2) tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007, in die zin te wijzigen.

(2)

In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake een strategie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur (3) wordt uiteengezet hoe deze sector zich de komende tien jaar in rurale en kustgebieden kan ontwikkelen tot een stabiele bedrijfstak die op het gebied van zowel productie als werkgelegenheid alternatieven voor de visserijsector kan bieden. In deze mededeling wordt gewezen op het potentieel van de biologische aquacultuurproductie en de dringende behoefte aan normen en criteria in dit verband.

(3)

De definities in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 889/2008 moeten worden aangevuld en gecorrigeerd in het belang van een eenduidig begrip ervan door alle partijen en met het oog op de uniforme toepassing van de voorschriften voor de biologische dierlijke aquacultuurproductie en de biologische aquacultuurproductie van zeewier.

(4)

De kenmerken van het aquatische gebied waar biologisch zeewier en biologische aquacultuurdieren groeien, bepalen of veilige kwaliteitsproducten kunnen worden voortgebracht met een minimale impact op het aquatische milieu. Milieudoelstellingen voor water en garanties voor kwaliteitsvoeding zijn vastgesteld in de Gemeenschapswetgeving inzake waterkwaliteit en contaminanten in levensmiddelen, zoals Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (4), Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (5), Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (6), en de verordeningen (EG) nr. 852/2004 (7), (EG) nr. 853/2004 (8) en (EG) nr. 854/2004 (9) van het Europees Parlement en de Raad. Tegen deze achtergrond verdient het aanbeveling een duurzaambeheerplan op te stellen voor de aquacultuur- en de zeewierproductie, met daarin specifieke maatregelen, onder meer op het gebied van afvalvermindering.

(5)

Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (10), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (11), en Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (12) moeten borg staan voor een goede interactie met het milieu en voor de verrekening van de impact van deze activiteiten op de milieudoelstellingen voor water die zijn vastgesteld op grond van de Richtlijnen 2000/60/EG en 2008/56/EG. Er moeten bepalingen worden vastgesteld voor het opstellen van een milieubeoordeling over optimale aanpassing aan de omgeving en mildering van potentiële negatieve gevolgen. Dergelijke beoordelingen moeten ervoor zorgen dat de in vergelijking met de biologische landbouw relatief nieuwe biologische productie van zeewier en aquacultuurdieren zowel uit milieuoogpunt als uit het oogpunt van andere opties aanvaardbaar is, optimaal beantwoordt aan de belangen van het brede publiek en ecologisch geschikt en duurzaam is.

(6)

Vanwege de oplosbaarheid van het medium water moeten biologische en niet-biologische aquacultuurproductie-eenheden adequaat van elkaar worden gescheiden; hiertoe moeten gepaste scheidingsafstanden worden vastgesteld. Gezien de verschillen tussen de zoet- en zoutwateromgevingen in de Gemeenschap dienen de scheidingsafstanden bij voorkeur op het niveau van de lidstaten te worden vastgesteld, aangezien zij deze afstand het best op de verschillende kenmerken van de aquatische omgeving kunnen afstemmen.

(7)

De teelt van zeewier kan een gunstig effect hebben op, onder meer, de verwijdering van nutriënten en kan de polycultuur bevorderen. Om wilde zeewierbedden de kans te geven te regenereren en om te voorkomen dat de betrokken productie de toestand van het aquatische milieu significant beïnvloedt, moet er nauwkeurig op worden toegezien dat deze bedden niet te intensief worden geoogst.

(8)

De lidstaten kampen met toenemende tekorten in de bevoorrading met biologische eiwithoudende gewassen. Tegelijkertijd volstaat de invoer van biologische eiwithoudende voeders niet om aan de behoeften te voldoen. Het totale teeltareaal voor biologische eiwithoudende gewassen is niet groot genoeg om de behoefte aan biologische eiwitten op te vangen; daarom dient het vervoederen van eiwithoudende voeders afkomstig van percelen die zich in hun eerste omschakelingsjaar bevinden, onder bepaalde voorwaarden te worden toegestaan.

(9)

De biologische dierlijke aquacultuurproductie bevindt zich in een zo pril stadium dat onvoldoende biologisch reproductiemateriaal beschikbaar is. Daarom dient het gebruik van niet-biologisch reproductiemateriaal en niet-biologische juvenielen onder bepaalde voorwaarden te worden toegestaan.

(10)

In het kader van de biologische dierlijke aquacultuurproductie moet ervoor worden gezorgd dat aan de soortspecifieke behoeften van de dieren wordt voldaan. Houderijpraktijken, beheerssystemen en inperkingssystemen moeten aan de welzijnsbehoeften van de dieren tegemoetkomen. Er dienen constructievoorschriften voor de kooien en pens op zee en voor de kweeksystemen op het land te worden vastgesteld. Om het voorkomen van plagen en parasieten tot een minimum te beperken en een hoog dierenwelzijns- en gezondheidsniveau te verzekeren, moeten maximale bezettingsdichtheden worden vastgesteld. De grote diversiteit aan soorten met specifieke behoeften moet worden opgevangen aan de hand van specifieke bepalingen.

(11)

Als gevolg van recente technologische ontwikkelingen wordt in de aquacultuurproductie steeds meer gebruik gemaakt van gesloten recirculatiesystemen, die enerzijds externe input en veel energie vergen, maar anderzijds de afvallozingen verminderen en ontsnapping van de dieren voorkomen. Gezien het beginsel dat de biologische productie zo dicht mogelijk bij de natuur moet aansluiten, mag het gebruik van dergelijke systemen in de biologische productie niet worden toegestaan totdat hierover meer gegevens beschikbaar zijn. Voor broed- en kweekkamers kan een uitzondering op dit verbod worden toegestaan.

(12)

De voor de biologische productie geldende algemene beginselen die zijn vastgesteld in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 834/2007, moeten uitgaan van een adequate opzet en een adequaat beheer van biologische processen op basis van ecologische systemen waarin systeeminherente natuurlijke hulpbronnen worden gebruikt aan de hand van aquacultuurmethoden die in overeenstemming zijn met het beginsel van de duurzame exploitatie van de visserij. Dit impliceert tevens dat de aquacultuurproductie moet beantwoorden aan het beginsel van de instandhouding van de biodiversiteit van natuurlijke aquatische ecosystemen. Deze beginselen zijn voorts gebaseerd op risicobeoordeling en, in voorkomend geval, op het gebruik van voorzorgsmaatregelen en preventieve maatregelen. In dit verband moet worden verduidelijkt dat de kunstmatige inductie van de reproductie van aquacultuurdieren met hormonen en hormoonderivaten onverenigbaar is met de opzet van de biologische productie en met de bij de consument levende perceptie van biologische aquacultuurproducten, en dat dergelijke stoffen bijgevolg niet in de biologische aquacultuur mogen worden gebruikt.

(13)

Het voeder voor aquacultuurdieren moet voldoen aan de nutritionele behoeften en mag niet afkomstig zijn van de soort waaraan het wordt gevoederd, zoals is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (13). Daarom moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld voor carnivore en niet-carnivore aquacultuurdieren.

(14)

De grondstoffen voor het voeder van biologisch gekweekte carnivore vissen, schaaldieren en schelpdieren moeten bij voorkeur bestaan uit biologisch diervoeder van biologische aquacultuurbronnen of afkomstig zijn van de duurzaam geëxploiteerde visserij, zoals bedoeld in artikel 5, onder o), van Verordening (EG) nr. 834/2007 en zoals gedefinieerd in artikel 3, onder e), van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (14). Omdat de biologische aquacultuur en de duurzame visserij zich nog in een prille fase bevinden en zich als gevolg daarvan tekorten in de bevoorrading met biologisch diervoeder en diervoeder uit de duurzame visserij kunnen voordoen, moet worden vastgesteld onder welke voorwaarden niet-biologisch diervoeder mag worden gebruikt, met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (15) van het Europees Parlement en de Raad, waarbij gezondheidsvoorschriften zijn vastgesteld voor van vis afkomstig materiaal dat in de aquacultuur mag worden gebruikt, en waarbij het voederen van bepaald van kweekvis afgeleid materiaal aan kweekvis van dezelfde soort is verboden.

(15)

Het gebruik van bepaalde niet-biologische voedermiddelen, toevoegingsmiddelen voor diervoeders en technische hulpmiddelen voor diervoeders in de biologische dierlijke aquacultuurproductie en de biologische aquacultuurproductie van zeewier dient onder duidelijk omschreven voorwaarden te worden toegestaan. De desbetreffende nieuwe stoffen moeten overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007 worden toegestaan. Aangezien een ad-hocgroep van deskundigen inzake visvoeders en reinigingsproducten in de biologische aquacultuur (16) heeft geconcludeerd dat producten van die aard die reeds in bijlage V en VI van Verordening (EG) nr. 889/2008 zijn opgenomen en zijn toegestaan in de biologische dierhouderij, tevens moeten worden toegestaan in de biologische aquacultuur en dat bepaalde stoffen essentieel zijn voor specifieke vissoorten, dienen deze stoffen te worden toegevoegd aan bijlage VI van die verordening.

(16)

De kweek van tweekleppige weekdieren die via filtrering voedsel opnemen, kan de kwaliteit van de kustwateren bevorderen dankzij de verwijdering van nutriënten en kan bovendien de polycultuur stimuleren. Er moeten specifieke regels voor weekdieren worden vastgesteld met inachtneming van het feit dat in deze bedrijfstak niet hoeft te worden bijgevoederd en de overeenkomstige milieu-impact bijgevolg geringer kan zijn dan in andere takken van de aquacultuur.

(17)

Het beheer van de diergezondheid moeten vooral gebaseerd zijn op ziektepreventie. De op het gebied van diergeneeskundige behandelingen in deze verordening vastgestelde maatregelen gelden onverminderd Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (17). Bepaalde reinigingsproducten, groeiwerende producten en producten voor het ontsmetten van productiemateriaal en -voorzieningen moeten onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan. Het gebruik van ontsmettingsproducten in de aanwezigheid van levende dieren vergt bijzondere nauwlettendheid en de garantie dat deze stoffen niet schadelijk zijn. Voor de toelating van dergelijke stoffen dient gebruik te worden gemaakt van artikel 16, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007. Overeenkomstig de aanbeveling van een ad-hocgroep van deskundigen moeten deze stoffen in de bijlage worden opgenomen.

(18)

Aan de hand van een ranglijst van de verschillende soorten behandelingen moeten specifieke voorschriften voor diergeneeskundige behandelingen worden vastgesteld met gebruiksbeperkingen voor de allopathie.

(19)

Tijdens de behandeling en het vervoer van levende vis moeten in het licht van de fysiologische behoeften van de dieren voorzorgsmaatregelen worden genomen.

(20)

Tijdens de periode van omschakeling naar de biologische productie moeten alle productiemiddelen gedurende een bepaalde tijd aan de biologische methode worden aangepast. Afhankelijk van de vorige productiesystemen moeten specifieke omschakelingsperioden worden bepaald.

(21)

Bepaalde bijlagen bij Verordening (EG) nr. 889/2007 blijken kleine fouten te bevatten; er moeten maatregelen worden genomen om deze fouten te corrigeren.

(22)

Er moeten bepalingen inzake specifieke controlevoorschriften worden vastgesteld waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de aquacultuur.

(23)

Om het bedrijven die reeds overeenkomstig nationale of particuliere normen biologisch produceren, gemakkelijker te maken om te schakelen naar de nieuwe Gemeenschapsregelgeving, moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld.

(24)

In vergelijking met de biologische landbouw en de langdurige ervaring die de landbouwbedrijven met deze methode hebben opgedaan, is de biologische aquacultuur een relatieve nieuwkomer in de biologische productie. Gezien de toenemende belangstelling van de consument voor biologische aquacultuurproducten is het waarschijnlijk dat meer en meer aquacultuureenheden op de biologische productie zullen overschakelen. De ervaring en de technische knowhow zullen overeenkomstig toenemen. Bovendien zal het onderzoek dat in de steigers staat, uitmonden in nieuwe kennis, met name over inperkingssystemen, de noodzaak van niet-biologische voederingrediënten of bezettingsdichtheden voor bepaalde soorten. Nieuwe kennis en technische ontwikkelingen die tot een verbetering van de biologische aquacultuur leiden, moeten in de productievoorschriften worden verwerkt. Daarom dienen bepalingen te worden vastgesteld om de huidige wetgeving te herzien en in voorkomend geval te wijzigen.

(25)

Verordening (EG) nr. 889/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(26)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 889/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

andere dan de in artikel 7 genoemde diersoorten; en

b)

andere dan de in artikel 25 bis genoemde aquacultuurdieren.

Titel II, titel III en titel IV zijn evenwel van overeenkomstige toepassing op dergelijke producten totdat de productievoorschriften voor deze producten zijn vastgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 834/2007.”

2.

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tekst onder f) wordt vervangen door:

„f)   „productie-eenheid”: het geheel van de in een productiesector gebruikte productiemiddelen, zoals productieruimten, percelen grond, weilanden, openluchtruimten, stallen, visvijvers, inperkingssystemen voor zeewier of aquacultuurdieren, geconcessioneerde kust- of zeebodemlocaties, plaatsen voor de opslag van gewassen, plantaardige producten, zeewierproducten, dierlijke producten, grondstoffen en andere voor de betrokken productiesector relevante productiemiddelen;”

b)

na punt i) worden de volgende punten toegevoegd:

„j)   „gesloten recirculatievoorziening voor aquacultuur”: een op het land of op een vaartuig gelegen aquacultuurvoorziening waarin het water in een gesloten circuit wordt rondgepompt en permanent gebruik wordt gemaakt van externe energie om de omgeving voor de aquacultuurdieren te stabiliseren;

k)   „energie uit hernieuwbare bronnen”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen: wind, zon, geothermische warmte, golfslag, getij, waterkracht, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;

l)   „broedkamer” („hatchery”): ruimte voor het reproduceren, het uitbroeden en het kweken in vroege levensstadia van aquacultuurdieren, en met name vis, schelpdieren en schaaldieren;

m)   „kweekkamer” („nursery”): ruimte voor een tussenkweekfase die volgt op die in de broedkamer en voorafgaat aan die van de opkweek. De kweekkamerfase wordt tijdens het eerste derde deel van de productiecyclus afgerond, behalve wanneer de soorten zich in een smoltificatieproces bevinden;

n)   „verontreiniging” (in het kader van de aquacultuur- en de zeewierproductie): de directe of indirecte introductie van in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) omschreven stoffen of energie in de wateren waarop deze richtlijnen van toepassing zijn;

o)   „polycultuur” (in het kader van de aquacultuur- en de zeewierproductie): het kweken van twee of meer soorten van doorgaans verschillende trofische niveaus in één kweekeenheid;

p)   „productiecyclus” (in het kader van de aquacultuur- en de zeewierproductie): de levenscyclus van aquacultuurdieren of zeewier vanaf de prilste levensfase tot de oogst;

q)   „plaatselijk gekweekte soorten” (in het kader van de aquacultuur en de zeewierproductie): andere dan in Verordening (EG) nr. 708/2007 (20) van de Raad bedoelde uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten. De in bijlage IV van Verordening (EG) nr. 708/2007 genoemde soorten mogen als plaatselijk gekweekte soorten worden beschouwd.

r)   „bezettingsdichtheid” (in het kader van de aquacultuur): het levend gewicht van de dieren per kubieke meter water op elk moment van de opkweekfase en, in het geval van platvis en garnalen, het gewicht per vierkante meter oppervlakte.

3.

In titel II wordt het volgende hoofdstuk 1 bis ingevoegd:

„HOOFDSTUK 1 bis

Zeewierproductie

Artikel 6 bis

Toepassingsgebied

In dit hoofdstuk worden productievoorschriften voor het verzamelen en kweken van zeewier vastgesteld. Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op alle voor vervoedering aan aquacultuurdieren bestemde meercellige mariene algen, fytoplankton en microalgen.

Artikel 6 ter

Geschiktheid van het aquatische medium en duurzaambeheerplan

1.   De bedrijven moeten gevestigd zijn op locaties die niet zijn verontreinigd door niet voor de biologische productie toegestane producten of stoffen, noch door verontreinigende stoffen die de biologische aard van de producten in het gedrang zouden brengen.

2.   Biologische en niet-biologische productie-eenheden moeten adequaat van elkaar worden gescheiden. Deze scheiding moet aan de hand van aparte waterdistributiesystemen en adequate afstanden worden aangebracht op basis van natuurlijke omstandigheden zoals de getijdenstroming en de stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen locatie van de biologische productie-eenheid. De autoriteiten van de lidstaten mogen locaties of gebieden aanwijzen die volgens hen ongeschikt zijn voor de biologische aquacultuur of de oogst van zeewier en mogen tevens minimumafstanden voor de scheiding tussen biologische en niet-biologische productie-eenheden vaststellen.

Indien minimumscheidingsafstanden worden vastgesteld, dienen de lidstaten de betrokken informatie aan de marktdeelnemers, de overige lidstaten en de Commissie te verstrekken.

3.   Met betrekking tot nieuwe, voor de biologische productie geplande bedrijven die meer dan 20 ton aquacultuurproducten per jaar produceren, moeten de omstandigheden van de productie-eenheid en van de onmiddellijke omgeving daarvan, alsmede de verwachte impact van de exploitatie van die eenheid worden geëvalueerd in een milieubeoordeling die in verhouding staat tot de productie-eenheid. De marktdeelnemer stelt de milieubeoordeling ter beschikking van het controleorgaan of de controleautoriteit. Inhoudelijk dient de milieubeoordeling gebaseerd te zijn op bijlage IV bij Richtlijn 85/337/EEG van de Raad (21). Indien voor de betrokken eenheid reeds een gelijkwaardige beoordeling is opgesteld, mag deze ook in dit verband worden gebruikt.

4.   De marktdeelnemer dient een duurzaambeheerplan in dat in verhouding staat tot de productie-eenheid waar aan biologische aquacultuur wordt gedaan of zeewier wordt geoogst.

Dit plan dient jaarlijks te worden bijgewerkt, moet gedetailleerde gegevens bevatten over de milieu-impact van het bedrijf en de uit te voeren milieumonitoring, alsmede maatregelen voor het optimaal beperken van negatieve gevolgen voor de omliggende water- en bodemomgeving, met inbegrip, in voorkomend geval, van gegevens inzake de lozing van nutriënten in het milieu per productiecyclus of per jaar. Controles en reparaties van technische apparatuur dienen in het plan te worden geregistreerd.

5.   Marktdeelnemers van aquacultuur- en zeewierbedrijven dienen bij voorkeur gebruik te maken van hernieuwbare energiebronnen en recyclagemateriaal en moeten in het duurzaambeheerplan een afvalbeperkingsschema opnemen dat vanaf het begin van de exploitatie van het bedrijf moet worden toegepast. Waar mogelijk mag restwarmte alleen worden gebruikt indien zij afkomstig is van hernieuwbare energiebronnen.

6.   Zodra met de zeewieroogst wordt begonnen, dient een eenmalige biomassaraming te worden verricht.

Artikel 6 quater

Duurzame oogst van wild zeewier

1.   De bewijsstukken moeten in de eenheid of de bedrijfskantoren worden bewaard en moeten de marktdeelnemer, respectievelijk de controleautoriteit of het controleorgaan in staat stellen na te gaan, respectievelijk te verifiëren of de oogsters uitsluitend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 geproduceerd wild zeewier hebben geleverd.

2.   De omvang van de oogst mag niet zo groot zijn dat de toestand van het aquatische milieu er significante gevolgen van ondervindt. Met het oog op de regeneratie van het zeewier moeten maatregelen worden genomen op het gebied van, onder meer, oogsttechnieken, minimumgrootte, leeftijd, reproductiecycli of de grootte van het resterende weewier.

3.   Indien zeewier van een gedeeld of gemeenschappelijk oogstgebied wordt geoogst, moet uit bewijsstukken blijken dat de volledige oogst aan de bepalingen van deze verordening voldoet.

4.   Uit de in artikel 73 ter, lid 2, onder b) en c), bedoelde registers moet blijken dat het beheer op een duurzame manier heeft plaatsgevonden en dat de oogstgebieden geen langetermijngevolgen hebben ondergaan.

Artikel 6 quinquies

Zeewierteelt

1.   Bij de zeewierteelt op zee mag slechts gebruik worden gemaakt van natuurlijk in het plaatselijke milieu voorkomende nutriënten of van nutriënten afkomstig van een bij voorkeur dichtbijgelegen aquacultuureenheid voor de biologische dierlijke productie die deel uitmaakt van een polycultuursysteem.

2.   In op het land gelegen voorzieningen waar gebruik wordt gemaakt van externe bronnen van nutriënten, moet worden geconstateerd dat de nutriëntenniveaus in de effluenten niet hoger zijn dan die in het instromende water. Er mag enkel gebruik worden gemaakt van de in bijlage I opgenomen nutriënten van plantaardige of minerale oorsprong.

3.   De teeltdichtheid of de exploitatie-intensiteit moet worden geregistreerd en moet worden afgestemd op het behoud van het aquatische milieu door ervoor te zorgen dat de maximumhoeveelheid zeewier die het milieu aankan zonder daar negatieve gevolgen van te ondervinden, niet wordt overschreden.

4.   Touwen en andere materialen die bij de zeewierteelt worden gebruikt, moeten waar mogelijk worden hergebruikt of gerecycled.

Artikel 6 sexies

Groeiwerende behandelingen en reiniging van productieapparatuur en productievoorzieningen

1.   Biologische aangroeiorganismen mogen slechts fysiek of met de hand worden verwijderd en moeten, wanneer gepast, op enige afstand van de kwekerij weer in zee worden gezet.

2.   De apparatuur en de voorzieningen moeten op fysieke of mechanische wijze worden gereinigd. Indien deze maatregelen niet het gewenste resultaat opleveren, mag slechts gebruik worden gemaakt van de in bijlage VII, deel 2, opgenomen stoffen.

4.

Artikel 21, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Het begrazen of de oogst van percelen blijvend grasland, blijvende voedergewassen of eiwithoudende gewassen die in het kader van biologisch beheer tijdens het eerste omschakelingsjaar zijn ingezaaid, mag maximaal 20 % van de totale gemiddelde hoeveelheid gevoederde diervoeders vormen, op voorwaarde dat deze percelen van het eigen bedrijf zijn en tijdens de laatste vijf jaar geen deel hebben uitgemaakt van een biologische productie-eenheid van dat bedrijf. Wanneer gebruik wordt gemaakt van zowel omschakelingsdiervoeders als diervoeders afkomstig van percelen die zich in het eerste omschakelingsjaar bevinden, mag het totale percentage van die diervoeders samen niet hoger zijn dan de in lid 1 vastgestelde maxima.”

5.

In titel II wordt het volgende hoofdstuk 2 bis ingevoegd:

„HOOFDSTUK 2 bis

Dierlijke aquacultuurproductie

Deel 1

Algemene voorschriften

Artikel 25 bis

Toepassingsgebied

In dit hoofdstuk worden gedetailleerde productievoorschriften vastgesteld voor in bijlage XIII bis genoemde soorten vissen, schelpdieren, schaaldieren, stekelhuidigen en weekdieren.

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op zoöplankton, microschelpdieren, microschaaldieren, rotiferen, wormen en andere als voer gebruikte waterdieren.

Artikel 25 ter

Geschiktheid van het aquatische medium en duurzaambeheerplan

1.   De bepalingen van artikel 6 ter, leden 1 tot en met 5, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

2.   Defensieve en preventieve maatregelen die in het kader van Richtlijn 92/43/EEG (22) en overeenkomstig nationale regels worden genomen tegen predatoren, moeten in het duurzaambeheerplan worden geregistreerd.

3.   In voorkomend geval moeten marktdeelnemers met aan elkaar grenzende bedrijven het opstellen van hun beheersplannen op verifieerbare wijze coördineren.

4.   Met betrekking tot de dierlijke aquacultuurproductie in visvijvers, vistanks of doorstroomsystemen („raceways”) moeten de bedrijven zijn uitgerust met natuurlijke filterbedden, bezinkingsvijvers, biologische filters of mechanische filters voor de verzameling van afvalnutriënten, of moeten zij gebruik maken van zeewier en/of dieren (tweekleppigen en algen) die bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van de effluenten. In voorkomend geval moeten de effluenten regelmatig worden gecontroleerd.

Artikel 25 quater

Gelijktijdige productie van biologisch en niet-biologisch gehouden aquacultuurdieren

1.   De bevoegde autoriteit mag de kweek van zowel biologische als niet-biologische juvenielen in broedkamers en kweekkamers op hetzelfde bedrijf toestaan, op voorwaarde dat de eenheden duidelijk fysiek van elkaar zijn gescheiden en een afzonderlijk waterdistributiesysteem is geïnstalleerd.

2.   Met betrekking tot de opkweek mag, wanneer daarbij verschillende productiefasen en verschillende perioden voor de behandeling van de aquacultuurdieren betrokken zijn, de bevoegde autoriteit de aanwezigheid van zowel biologische als niet-biologische eenheden voor de dierlijke aquacultuurproductie op hetzelfde bedrijf toestaan op voorwaarde dat artikel 6 ter, lid 2, van de onderhavige verordening wordt nageleefd.

3.   De marktdeelnemers bewaren bewijsstukken inzake de toepassing van de in dit artikel bedoelde bepalingen.

Deel 2

Herkomst van de aquacultuurdieren

Artikel 25 quinquies

Herkomst van biologische aquacultuurdieren

1.   Er moet gebruik worden gemaakt van plaatselijk gekweekte soorten en de reproductie moet erop gericht zijn stammen op te leveren die beter zijn aangepast aan de kweekomstandigheden, een goede gezondheid hebben en goed gebruik maken van de voedselbronnen. De bewijsstukken met betrekking tot de herkomst en de behandeling van de dieren moet ter beschikking van het controleorgaan of de controleautoriteit worden gehouden.

2.   Er moeten soorten worden gekozen die kunnen worden gekweekt zonder significante schade aan wilde bestanden toe te brengen.

Artikel 25 sexies

Herkomst en beheer van niet-biologische aquacultuurdieren

1.   Met het oog op de reproductie of de verbetering van het genetisch materiaal mogen, wanneer geen biologische aquacultuurdieren beschikbaar zijn, in het wild gevangen of niet-biologische aquacultuurdieren in een bedrijf worden binnengebracht. Deze dieren moeten ten minste drie maanden volgens de biologische methode worden beheerd alvorens zij voor reproductiedoeleinden mogen worden gebruikt.

2.   Met het oog op de opkweek mogen niet-biologische aquacultuurjuvenielen op een bedrijf worden binnengebracht wanneer geen biologische aquacultuurjuvenielen beschikbaar zijn. Ten minste twee derde van de productiecyclus moet volgens de biologische methode worden beheerd.

3.   Het maximumpercentage niet-biologische aquacultuurjuvenielen die op een bedrijf mogen worden binnengebracht, bedraagt: 80 % tegen 31 december 2011, 50 % tegen 31 december 2013 en 0 % tegen 31 december 2015.

4.   Het verzamelen van wilde aquacultuurjuvenielen voor opkweekdoeleinden is slechts in de volgende gevallen toegestaan:

a)

wanneer het de natuurlijke instroom van larven en juvenielen van vissen of schaal- en schelpdieren bij het vullen van vijvers, inperkingssystemen en afgebakende ruimten betreft;

b)

wanneer het de Europese glasaal betreft, op voorwaarde dat op de betrokken locatie een goedgekeurd beheersprogramma voor aal van toepassing is en nog geen oplossing is gevonden voor het probleem van de kunstmatige reproductie van aal.

Deel 3

Aquacultuurhouderijpraktijken

Artikel 25 septies

Algemene aquacultuurhouderijvoorschriften

1.   De houderijomgeving van de aquacultuurdieren moet zo zijn ontworpen dat de aquacultuurdieren overeenkomstig hun soortspecifieke behoeften:

a)

voldoende ruimte hebben om zich goed te voelen;

b)

worden gehouden in water van een goede kwaliteit met voldoende zuurstof, en

c)

worden gehouden bij een temperatuur en een lichtintensiteit die, tevens rekening houdend met de geografische locatie, overeenstemmen met de vereisten van de soort;

d)

worden gehouden in een omgeving met een bodem die zo goed mogelijk lijkt op die in hun natuurlijke omgeving, in het geval van demersale zoetwatervissen;

e)

worden gehouden in een omgeving met een bodem van natuurlijke aarde in het geval van karper.

2.   De bezettingsdichtheid per soort of soortengroep is vastgesteld in bijlage XIII bis. Bij het beoordelen van de effecten van de bezettingsdichtheid op het welzijn van de kweekvis wordt toezicht gehouden op de toestand van de vis (zoals schade aan de vinnen, andere verwondingen, groeitempo, vertoond gedrag en algemene gezondheid) en op de waterkwaliteit.

3.   De aquatische inperkingssystemen moeten zijn ontworpen en gebouwd met het oog op stromingsniveaus en fysisch-chemische parameters die borg staan voor de gezondheid en het welzijn van de dieren en zijn afgestemd op hun ethologische behoeften.

4.   Het ontwerp, de locatie en de exploitatie van de inperkingssystemen moeten erop gericht zijn het risico van ontsnappingsincidenten tot een minimum te beperken.

5.   Indien vissen, schaaldieren of schelpdieren ontsnappen, moeten adequate maatregelen worden genomen om de impact op het plaatselijke ecosysteem te verminderen, onder meer door de dieren waar mogelijk weer te vangen. Hiervan moeten bewijsstukken worden bewaard.

Artikel 25 octies

Speciale voorschriften voor aquatische inperkingssystemen

1.   Gesloten recirculatievoorzieningen voor de dierlijke aquacultuurproductie zijn verboden, behalve voor broedkamers, kweekkamers en voorzieningen voor de productie van soorten die worden gebruikt als biologische voedingsorganismen.

2.   Kweekeenheden op het land moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

met betrekking tot doorstroomsystemen moet zowel het stroomniveau als de kwaliteit van het in- en uitstromende water kunnen worden gemonitored en gecontroleerd;

b)

op ten minste 5 % van het perimetergebied („land-water interface”) moet natuurlijke vegetatie voorkomen.

3.   Inperkingssystemen op zee moeten:

a)

zich bevinden op een locatie met de juiste waterdoorstroming, waterkwaliteit en uitwisseling tussen de verschillende waterlichamen om de impact op de zeebodem en het omgevende waterlichaam tot een minimum te beperken;

b)

uitgerust zijn met kooien die qua ontwerp, constructie en onderhoud afgestemd zijn op de exploitatieomgeving.

4.   Kunstmatige verwarming of koeling van het water is slechts toegestaan in broed- en kweekkamers. In alle productiefasen mag gebruik worden gemaakt van natuurlijk putwater voor het verwarmen of koelen van het water.

Artikel 25 nonies

Beheer van aquacultuurdieren

1.   De aquacultuurdieren moeten zo weinig mogelijk, met de grootst mogelijke zorg en de juiste apparatuur, en aan de hand van adequate protocollen worden gehanteerd om stress en fysieke schade als gevolg van de behandelingsprocessen te voorkomen. De wijze van hantering van het reproductiemateriaal moet gericht zijn op het optimaal beperken van fysieke schade en stress en dient zo nodig onder anesthesie plaats te vinden. Groottesortering moet tot een minimum worden beperkt en zo te worden verricht dat het welzijn van de vis gegarandeerd is.

2.   De volgende beperkingen gelden voor het gebruik van kunstlicht:

a)

de natuurlijke dagduur mag, gezien de ethologische behoeften, de geografische omstandigheden en de algemene gezondheid van de gekweekte dieren, met kunstlicht worden verlengd tot maximaal 16 uur per dag, behalve voor reproductiedoeleinden;

b)

bij het overschakelen van natuurlijk naar kunstlicht of omgekeerd moet gebruik worden gemaakt van dimmers of achtergrondverlichting om plotse veranderingen in de lichtintensiteit te voorkomen.

3.   Ter waarborging van het welzijn en de gezondheid van de dieren is verluchting toegestaan met dien verstande dat mechanische verluchters bij voorkeur door hernieuwbare energiebronnen worden aangedreven.

Dergelijke gebruiksomstandigheden moeten in het aquacultuurproductieregister worden vermeld.

4.   Zuurstof mag met het oog op diergezondheidsvereisten en tijdens kritieke fasen van de productie en het vervoer slechts in de volgende gevallen worden gebruikt:

a)

bij uitzonderlijke temperatuurstijging, luchtdrukdaling of incidentele verontreiniging,

b)

bij occasioneel bestandsbeheer, zoals bemonstering en sortering,

c)

teneinde het overleven van het kweekbestand te garanderen.

Hiervan moeten bewijsstukken worden bewaard.

5.   De slachttechnieken moeten onmiddellijke bewusteloosheid en ongevoeligheid voor pijn tot gevolg hebben. Bij het overwegen van de optimale slachtmethoden moet rekening worden gehouden met verschillen in oogstomvang, soort en productielocatie.

Deel 4

Reproductie

Artikel 25 decies

Verbod op het gebruik van hormonen

Het gebruik van hormonen en hormoonderivaten is verboden.

Deel 5

Voeder voor vissen, schaaldieren, schelpdieren en stekelhuidigen

Artikel 25 undecies

Algemene voorschriften inzake voeder

Het voederrantsoen moet worden samengesteld in het licht van de volgende prioriteiten:

a)

de gezondheid van de dieren;

b)

de hoge productkwaliteit, onder meer op het gebied van de nutritionele samenstelling die de hoge kwaliteit van het eetbare eindproduct moet garanderen;

c)

de geringe impact op het milieu.

Artikel 25 duodecies

Specifieke voorschriften inzake voeder voor carnivore aquacultuurdieren

1.   Het voeder voor carnivore aquacultuurdieren dient prioritair te bestaan uit:

a)

biologische voederproducten van oorsprong uit de aquacultuur;

b)

vismeel en visolie van uit de biologische aquacultuur afkomstige afsnijdsels;

c)

vismeel, visolie en andere visingrediënten van uit de duurzame visserij afkomstige afsnijdsels van voor menselijke consumptie gevangen vis;

d)

biologische voedermiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong als vermeld in bijlage V en met inachtneming van de daarin vastgestelde beperking.

2.   Indien geen in lid 1 bedoeld voeder beschikbaar is, mag gedurende een overgangsperiode die afloopt op 31 december 2014, gebruik worden gemaakt van vismelen en visoliën die afkomstig zijn van afsnijdsels uit de niet-biologische aquacultuur of van afsnijdsels van voor menselijke consumptie gevangen vis. Dergelijke voedermiddelen mogen ten hoogste 30 % van het dagelijkse voederrantsoen uitmaken.

3.   Het voederrantsoen mag ten hoogste 60 % biologische plantaardige producten bevatten.

4.   Voornamelijk van biologische bronnen afgeleide astaxanthine, zoals schelpen en schalen van biologische schelp- of schaaldieren, mag worden gebruikt in het voederrantsoen van zalm en forel binnen de grenzen van de fysiologische behoeften van deze dieren. Indien geen biologische bronnen beschikbaar zijn, mogen natuurlijke bronnen van astaxanthine (zoals Phaffia-gist) worden gebruikt.

Artikel 25 terdecies

Specifieke voorschriften inzake voeder voor bepaalde aquacultuurdieren

1.   Het voederrantsoen van in bijlage XIII bis, delen 6, 7 en 9, bedoelde aquacultuurdieren moet bestaan uit voeder dat van nature in vijvers en meren beschikbaar is.

2.   Bij gebrek aan voldoende in lid 1 bedoelde van nature beschikbare voedselbronnen mag gebruik worden gemaakt van bij voorkeur in het bedrijf gekweekt biologisch voeder van plantaardige oorsprong of van zeewier. De marktdeelnemers bewaren bewijsstukken waarin de noodzaak van bijvoederen wordt aangetoond.

3.   Indien het natuurlijke voeder overeenkomstig lid 2 wordt aangevuld, mag het voederrantsoen van de soorten als genoemd in deel 7 van bijlage XIII bis en van pangasius (Pangasius sp.) als genoemd in deel 9 van die bijlage maximaal 10 % vismeel of visolie van duurzame visserijtakken bevatten.

Artikel 25 quaterdecies

Producten en stoffen als bedoeld in artikel 15, lid 1, onder d) iii), van Verordening (EG) nr. 834/2007

1.   In de biologische aquacultuur mag alleen gebruik worden gemaakt van in bijlage V opgenomen voedermiddelen van dierlijke en minerale oorsprong.

2.   Toevoegingsmiddelen voor diervoeders, bepaalde in diervoeding gebruikte producten en technische hulpstoffen mogen slechts worden gebruikt wanneer deze zijn opgenomen in bijlage VI en de in die bijlage vastgestelde beperkingen in acht worden genomen.

Deel 6

Specifieke voorschriften voor weekdieren

Artikel 25 quindecies

Kweekgebied

1.   Tweekleppige weekdieren mogen in het kader van de polycultuur samen met biologische vis en zeewier worden gekweekt, mits dit in het duurzaambeheerplan wordt gedocumenteerd. Tweekleppige weekdieren mogen in het kader van de polycultuur tevens samen worden gekweekt met buikpotigen, zoals alikruiken.

2.   De biologische productie van tweekleppige weekdieren moet plaatsvinden in een met palen, boeien of andere duidelijke bakens afgebakend gebied, en moet, indien gepast, worden ingeperkt aan de hand van pens, kooien of andere door de mens gemaakte voorzieningen.

3.   Biologische kwekerijen van schaaldieren en schelpdieren moeten eventuele risico's voor uit instandhoudingoogpunt belangrijke soorten tot een minimum beperken. Duikvogels mogen geen schade ondervinden van afweernetten tegen roofdieren.

Artikel 25 sexdecies

Verwerving van zaad

1.   Met betrekking tot tweekleppige schaal- of scheldieren mag wild zaad van buiten de grenzen van de productie-eenheid worden gebruikt, mits deze praktijk geen significante schade toebrengt aan het milieu en is toegestaan krachtens de plaatselijke wetgeving en mits het zaad afkomstig is van:

a)

banken die het winterweer waarschijnlijk niet zullen overleven of boventallig zijn ten opzichte van de behoeften, of

b)

collectoren waarop het schelpdierzaad zich op natuurlijke wijze heeft vastgehecht.

Met het oog op de traceerbaarheid naar het verzamelgebied moet worden geregistreerd hoe, waar en wanneer wild zaad is verzameld.

Er mag evenwel zaad van broedkamers voor niet-biologische tweekleppige schaal- of schelpdieren in de biologische productie-eenheden worden binnengebracht, mits daarbij de volgende maximumpercentages in acht worden genomen: 80 % tegen 31 december 2011, 50 % tegen 31 december 2013 en 0 % tegen 31 december 2015.

2.   Met betrekking tot de holle oester, Crassostrea gigas, dient de voorkeur uit te gaan naar jonge exemplaren die selectief zijn gekweekt om melken in het wild te beperken.

Artikel 25 septdecies

Beheer

1.   De bezettingsdichtheid bij de productie mag niet groter zijn dan de plaatselijke bezettingsdichtheid in de niet-biologische productie van schaal- en schelpdieren. Het sorteren, uitdunnen en anderszins aanpassen van de bezettingsdichtheid dienen plaats te vinden overeenkomstig de biomassa en met het oog op het dierenwelzijn en de hoge productkwaliteit.

2.   Biologische aangroeiorganismen moeten fysiek of met de hand worden verwijderd en in voorkomend geval op enige afstand van de schelp- en schaaldierkwekerij weer in zee worden gezet. De schaal- en schelpdieren mogen tijdens de productiecyclus één keer tegen concurrerende aangroeiorganismen worden behandeld met een kalkoplossing.

Artikel 25 octodecies

Kweekvoorschriften

1.   De kweek op mosseltouwen en aan de hand van andere in bijlage XIII bis, deel 8, vermelde methoden kan als biologische productie worden aangemerkt.

2.   De bodemkweek van weekdieren is slechts toegestaan op voorwaarde dat op de verzamel- en kweeklocaties geen significante schade aan het milieu wordt toegebracht. Het bewijs van de minimale milieu-impact moet vergezeld gaan van een door de marktdeelnemer aan het controleorgaan of de controleautoriteit over te leggen onderzoek en verslag over het geëxploiteerde gebied. Het verslag dient als afzonderlijk hoofdstuk bij het duurzaambeheerplan te worden gevoegd.

Artikel 25 novodecies

Speciale kweekvoorschriften voor oesters

De kweek in op roosters aangebrachte zakken is toegestaan. Deze of andere structuren waarin de oesters worden geplaatst, moeten zo worden uitgezet dat de vorming van een volledige barrière langs de kustlijn wordt voorkomen. Met het oog op een optimale productie moeten de kweekoesters zorgvuldig en overeenkomstig de getijdenstroming op de bedden worden geplaatst. De productie moet voldoen aan de in bijlage XIII bis, deel 8, vermelde criteria.

Deel 7

Ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling

Artikel 25 vicies

Algemene voorschriften inzake ziektepreventie

1.   Het overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2006/88/EG opgestelde plan inzake diergezondheidsbeheer moet gedetailleerde gegevens over op bioveiligheid en ziektepreventie gerichte methoden bevatten, inclusief een schriftelijk akkoord dat rekening zal worden gehouden met in verhouding tot de productie-eenheid staand advies van op het gebied van de gezondheid van aquacultuurdieren gekwalificeerde diensten die het bedrijf ten minste eens per jaar of, in het geval van tweekleppige schaal- en schelpdieren, ten minste eens om de twee jaar bezoeken.

2.   Zowel de houderijsystemen als het materiaal en het gereedschap moeten goed worden gereinigd en ontsmet. Enkel de in bijlage VII, punten 2.1 en 2.2, vermelde producten mogen hiertoe worden gebruikt.

3.   Met betrekking tot het stilleggen van de kwekerijen gelden de volgende bepalingen:

a)

de bevoegde autoriteit moet vaststellen of stillegging noodzakelijk is, hoelang deze na elke productiecyclus in in open water op zee gelegen inperkingssystemen moet worden toegepast en hoe deze moet worden gedocumenteerd. Het stilleggen wordt tevens aanbevolen voor andere productiesystemen waarin gebruik wordt gemaakt van tanks, visvijvers of kooien;

b)

deze praktijk is niet verplicht voor de kweek van tweekleppige weekdieren;

c)

de kooien en andere voor de productie van aquacultuurdieren gebruikte structuren mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat deze tijdens de stillegging zijn leeggemaakt, ontsmet en enige tijd leeg hebben gestaan.

4.   Niet-opgegeten visvoeder, faeces en dode dieren worden in voorkomend geval zo snel mogelijk verwijderd om significante milieuschade aan de waterkwaliteit te voorkomen, het risico van ziektes tot een minimum te beperken en het aantrekken van insecten of knaagdieren te voorkomen.

5.   Het gebruik van ultraviolet licht en ozon is slechts toegestaan in broed- en kweekkamers.

6.   Voor het biologisch controleren van ectoparasieten wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van poetsvissen.

Artikel 25 unvicies

Diergeneeskundige behandelingen

1.   Wanneer ondanks de overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder f) i), van Verordening (EG) nr. 834/2007 genomen preventieve maatregelen ter waarborging van de gezondheid van de dieren zich toch een gezondheidsprobleem voordoet, mogen in de onderstaande volgorde van voorkeur de volgende diergeneeskundige behandelingen worden gebruikt:

a)

van planten, dieren of mineralen afkomstige stoffen in een homeopathische verdunning;

b)

planten zonder verdovend effect, alsmede de extracten daarvan, en

c)

stoffen zoals: spoorelementen, metalen, natuurlijke immunostimulanten en toegestane probiotica.

2.   Er mogen niet meer dan twee allopathische behandelingskuren per jaar worden toegediend, behalve wanneer het vaccins en behandelingen in het kader van verplichte uitroeiingsregelingen betreft. Voor productiecycli van minder dan een jaar geldt evenwel een maximum van één allopathische behandeling. Indien de hier vermelde beperkingen voor allopathische behandelingen worden overschreden, mogen de betrokken aquacultuurdieren niet als biologische producten worden verkocht.

3.   Het gebruik van parasietenbehandelingen, exclusief verplichte, door de lidstaten uitgevoerde bestrijdings- en uitroeiingsregelingen, moet beperkt worden tot twee per jaar, of één per jaar wanneer de productiecyclus korter is dan 18 maanden.

4.   De wachttijd voor allopathische diergeneeskundige behandelingen en parasietenbehandelingen overeenkomstig lid 3, inclusief behandelingen in het kader van verplichte bestrijdings- en uitroeiingsregelingen, bedraagt het dubbel van de in artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG aangegeven wachttijd, of 48 uur wanneer deze periode niet is gespecificeerd.

5.   Indien diergeneesmiddelen worden gebruikt, dient dit bij het controleorgaan of de controleautoriteit te worden aangemeld alvorens de dieren als biologisch op de markt worden gebracht. Behandelde bestanden moeten duidelijk identificeerbaar zijn.

6.

In hoofdstuk 3 van titel II wordt het volgende artikel 29 bis ingevoegd na artikel 29:

„Artikel 29 bis

Specifieke bepalingen voor zeewier

1.   Indien het eindproduct vers zeewier is, moet voor het spoelen van het pas geoogste zeewier zeewater worden gebruikt.

Indien het eindproduct gedroogd zeewier is, mag voor het spoelen drinkwater worden gebruikt. Voor het verwijderen van vocht mag zout worden gebruikt.

2.   Voor het drogen van zeewier mag geen gebruik worden gemaakt van rechtstreekse vlammen die direct in contact komen met het zeewier. Eventueel bij het drogen gebruikte touwen of andere materialen mogen niet tegen aangroei zijn behandeld, noch reinigings- of ontsmettingsproducten bevatten, behalve wanneer daarvoor een in bijlage VII vermeld product is gebruikt.”

7.

In hoofdstuk 4 van titel II wordt het volgende artikel 32 bis ingevoegd:

„Artikel 32 bis

Vervoer van levende vis

1.   Levende vis moet worden vervoerd in geschikte tanks met schoon water dat op het gebied van temperatuur en gehalte aan opgeloste zuurstof voldoet aan de fysiologische behoeften van de vis.

2.   De tanks voor het transport van biologische vis en biologische visproducten moeten vóór het vervoer goed worden gereinigd, ontsmet en gespoeld.

3.   Met het oog op het verminderen van stress moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen. De bezettingsdichtheid tijdens het vervoer mag niet schadelijk zijn voor de vis.

4.   Met betrekking tot het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 dienen bewijsstukken te worden bewaard.”

8.

In artikel 35 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

„2.   In eenheden voor de biologische productie van plantaardige producten, zeewier, dieren en de dierlijke aquacultuurproductie mogen geen andere dan de in het kader van deze verordening toegestane productiemiddelen worden opgeslagen.

3.   De opslag van allopathische geneesmiddelen en antibiotica voor diergeneeskundig gebruik op het bedrijf is toegestaan wanneer deze middelen door een dierenarts zijn voorgeschreven in het kader van een in artikel 14, lid 1, onder e) ii), of artikel 15, lid 1, onder f) ii), van Verordening (EG) nr. 834/2007 bedoelde behandeling, zijn opgeslagen op een plaats die onder toezicht staat en zijn vermeld in het in artikel 76 van de onderhavige verordening bedoelde veeboek of, in voorkomend geval, in het in artikel 79 ter van de onderhavige verordening bedoelde aquacultuurproductieregister.”

9.

In hoofdstuk 5 van titel II wordt het volgende artikel 36 bis ingevoegd:

„Artikel 36 bis

Zeewier

1.   De omschakelingsperiode voor een zeewieroogstlocatie bedraagt zes maanden.

2.   De omschakelingsperiode voor een zeewierkweekeenheid bedraagt zes maanden of een volledige productiecyclus, afhankelijk van welke periode de langste is.”

10.

In hoofdstuk 5 van titel II wordt het volgende artikel 38 bis ingevoegd na artikel 38:

„Artikel 38 bis

Dierlijke aquacultuurproductie

1.   Voor de volgende soorten aquacultuurvoorzieningen, inclusief de daarin levende aquacultuurdieren, gelden met betrekking tot de aquacultuurproductie-eenheden de volgende omschakelingsperioden:

a)

24 maanden voor voorzieningen die niet kunnen worden geleegd, gereinigd en ontsmet;

b)

12 maanden voor voorzieningen die zijn geleegd en stilgelegd;

c)

6 maanden voor voorzieningen die zijn geleegd, gereinigd en ontsmet;

d)

3 maanden voor in open water gelegen voorzieningen, onder meer voor de kweek van tweekleppige weekdieren.

2.   De bevoegde autoriteit mag met terugwerkende kracht een eerder gedocumenteerde periode waarin de voorzieningen niet zijn behandeld met of blootgesteld aan stoffen die niet voor de biologische productie zijn toegestaan, erkennen als deel van de omschakelingsperiode.”

11.

De titel van artikel 43 wordt vervangen door:

„Gebruik van niet-biologische diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong”;

12.

Artikel 59, lid 1, wordt vervangen door:

„Diervoeders voor gezelschapsdieren en voor pelsdieren vallen niet onder dit hoofdstuk.”

13.

Artikel 60, lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

de verwerkte diervoeders voldoen aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 834/2007, en met name aan artikel 14, lid 1, onder d) iv) en v), met betrekking tot de veehouderij of aan artikel 15, lid 1, onder d), voor aquacultuurdieren en aan artikel 18;”

14.

In titel IV wordt het volgende hoofdstuk 2 bis ingevoegd:

„HOOFDSTUK 2 bis

Specifieke controlevoorschriften met betrekking tot zeewier

Artikel 73 bis

Controleregelingen voor zeewier

De in artikel 63, lid 1, onder a), bedoelde volledige beschrijving van de locatie die bij het begin van de toepassing van de specifieke controleregeling voor zeewier moet worden opgesteld, moet bevatten:

a)

een volledige beschrijving van de op het land en op zee gelegen installaties;

b)

in voorkomend geval, de in artikel 6 ter, lid 3, bedoelde milieubeoordeling;

c)

in voorkomend geval, het in artikel 6 ter, lid 4, bedoelde duurzaambeheerplan;

d)

met betrekking tot wild zeewier, een volledige beschrijving en een kaart van de verzamelgebieden aan de kust en op zee en van de gebieden op het land waar de op het verzamelen volgende activiteiten plaatsvinden.

Artikel 73 ter

Zeewierproductieregister

1.   De marktdeelnemer dient een register van de zeewierproductie bij te houden dat op het bedrijf permanent ter beschikking van de controleautoriteiten of controleorganen moet worden gehouden. Dit register bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

de lijst van geoogste soorten, de oogstdatum en de geoogste hoeveelheid;

b)

de datum van toepassing, de aard en de hoeveelheid van de gebruikte meststoffen.

2.   Met betrekking tot het verzamelen van zeewier bevat het register tevens:

a)

de historiek van de oogstactiviteit per soort per bed;

b)

de oogstraming per seizoen (volume);

c)

de mogelijke bronnen van verontreiniging van de oogstbedden;

d)

de duurzame jaarlijkse opbrengst per bed.”

15.

In titel IV wordt het volgende hoofdstuk 3 bis ingevoegd:

„Hoofdstuk 3 bis

Specifieke controlevoorschriften voor de dierlijke aquacultuurproductie

Artikel 79 bis

Controleregelingen voor de dierlijke aquacultuurproductie

De in artikel 63, lid 1, onder a), bedoelde volledige beschrijving van de eenheid die bij het begin van de toepassing van de specifieke controleregeling op de dierlijke aquacultuurproductie moet worden opgesteld, moet bevatten:

a)

een volledige beschrijving van de op het land en op zee gelegen installaties;

b)

in voorkomend geval, de in artikel 6 ter, lid 3, bedoelde milieubeoordeling;

c)

in voorkomend geval, het in artikel 6 ter, lid 4, bedoelde duurzaambeheerplan;

d)

met betrekking tot weekdieren, een samenvatting van het op grond van artikel 25 octodecies, lid 2, vereiste afzonderlijke hoofdstuk van het duurzaambeheerplan.

Artikel 79 ter

Register voor de dierlijke aquacultuurproductie

De marktdeelnemer dient een register bij te houden dat op het bedrijf permanent ter beschikking van de controleautoriteiten of controleorganen moet worden gehouden en de volgende gegevens moet bevatten:

a)

met betrekking tot op het bedrijf aankomende dieren, de oorsprong, de datum van aankomst en de omschakelingsperiode;

b)

met betrekking tot dieren die het bedrijf verlaten, het aantal partijen, de leeftijd, het gewicht en de bestemming;

c)

bewijsstukken over ontsnappingen van vis;

d)

met betrekking tot vis, het type en de hoeveelheid voeder en, in het geval van karper en verwante soorten, de bewijsstukken inzake het bijvoederen;

e)

met betrekking tot diergeneeskundige behandelingen, doel, datum van toediening, toedieningswijze, type product en wachttijd;

f)

met betrekking tot ziektepreventiemaatregelen, nauwkeurige gegevens over stillegging, reiniging en waterbehandeling.

Artikel 79 quater

Specifieke controlebezoeken voor tweekleppige weekdieren

Met betrekking tot de productie van tweekleppige weekdieren vinden vóór en tijdens de maximale biomassaproductie inspectiebezoeken plaats.

Artikel 79 quinquies

Exploitatie van verscheidene productie-eenheden door dezelfde marktdeelnemer

Wanneer een marktdeelnemer verscheidene productie-eenheden beheert als bedoeld in artikelen 25 quater, is het in hoofdstuk 1 en in het onderhavige hoofdstuk vastgestelde controlesysteem tevens van toepassing op de eenheden die niet-biologische aquacultuurdieren produceren.”

16.

De titel van hoofdstuk 4 van titel IV wordt vervangen door:

17.

De titel van hoofdstuk 5 van titel IV wordt vervangen door:

18.

Aan artikel 93, lid 2, worden de volgende punten toegevoegd:

„e)

het aantal eenheden voor de biologische dierlijke aquacultuurproductie;

f)

het volume van de biologische dierlijke aquacultuurproductie;

g)

facultatief, het aantal biologische zeewiereenheden en het volume van de biologische zeewierproductie.”

19.

Artikel 95, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, onder j), van Verordening (EG) nr. 834/2007 en in afwachting van de opname van specifieke stoffen overeenkomstig artikel 16, lid 1, onder f), van die verordening, mogen slechts door de bevoegde autoriteiten toegestane producten worden gebruikt.”

20.

Aan artikel 95 wordt het volgende lid toegevoegd:

„11.   De bevoegde autoriteit mag eenheden die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn gevestigd en aquacultuurdieren en zeewier produceren krachtens nationaal aanvaarde biologische voorschriften, toestaan om tot uiterlijk 1 juli 2013 hun biologische status te behouden terwijl zij zich aan de voorschriften van deze verordening aanpassen, op voorwaarde dat het water niet onaanvaardbaar wordt verontreinigd door niet in de biologische productie toegestane stoffen. Marktdeelnemers die van deze maatregel gebruik maken, dienen de betrokken voorzieningen, visvijvers, kooien of zeewierpercelen bij de bevoegde autoriteit aan te melden.”

21.

De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2010, behalve wat betreft:

a)

artikel 1, punt 4, dat van toepassing is met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

b)

de in artikel 1, punt 19, en in punt 1, onder b) en c), van de bijlage bedoelde corrigerende maatregelen, die van toepassing zijn vanaf de datum waarop Verordening (EG) nr. 889/2008 van toepassing is.

Deze verordening kan met het oog op een wijziging ervan met ingang van 1 juli 2013 worden herzien op basis van relevante, naar behoren gemotiveerde voorstellen van de lidstaten.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(2)  PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1.

(3)  COM(2002) 511 van 19.9.2002.

(4)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(5)  PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.

(6)  PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5.

(7)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(8)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(9)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(10)  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.

(11)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(12)  PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

(13)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(14)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(15)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.

(16)  Aanbevelingen van de ad-hocgroep van deskundigen inzake visvoeders en reinigingsproducten in de biologische zeewier- en aquacultuurproductie, 20.11.2008, www.organic-farming.europa.eu

(17)  PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.

(18)  PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.

(19)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(20)  PB L 168 van 28.6.2007, blz. 1.”

(21)  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.”

(22)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.”


BIJLAGE

De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 889/2008 worden als volgt gewijzigd:

(1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

De titel wordt vervangen door:

„Meststoffen, bodemverbeteringsmiddelen en nutriënten als bedoeld in artikel 3, lid 1, en artikel 6 quinquies, lid 2”

b)

De titel en de eerste regel van de tabel worden vervangen door:

„Vergunning

Naam

Samengestelde producten op producten die uitsluitend de hieronder opgesomde stoffen bevatten

Beschrijving, samenstellingseisen, gebruiksvoorwaarden

A

Stalmest

Producten, bestaande uit een mengsel van dierlijke mest en plantaardig materiaal (strooisel)

Het product mag niet afkomstig zijn van niet-grondgebonden veehouderijen”

c)

In regel 11 van de tabel wordt het laatste vakje vervangen door:

„Voor pels: maximumconcentratie chroom (VI) in mg/kg droge stof: 0”

(2)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a) In deel 1 wordt in regel 6 (slachtvarkens) een vierde subregel ingevoegd:

„Meer dan 110 kg

1,5

1,2”

(3)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

De titel wordt vervangen door:

„Voedermiddelen als bedoeld in artikel 22, leden 1, 2 en 3, artikel 25 duodecies, lid 1, onder d), en artikel 25 quaterdecies, lid 1.”

b)

Punt 2.2, vierde streepje, wordt vervangen door:

„—

Langs enzymenwerking verkregen hydrolysaten en proteolysaten, al dan niet oplosbaar, alleen te verstrekken aan aquacultuurdieren en jonge dieren.”

c)

aan punt 2.2 wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

Meel van schaal- en schelpdieren”

(4)

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

a)

De titel wordt vervangen door:

„Toevoegingsmiddelen voor diervoeders en bepaalde in diervoeding gebruikte stoffen als bedoeld in artikel 22, lid 4, en artikel 25 quaterdecies, lid 2”

b)

Punt 1.1, onder a), tweede streepje, wordt vervangen door:

„—

Voor dieren met één maag en aquacultuurdieren: synthetische vitaminen die identiek zijn aan natuurlijke vitaminen;”

c)

Punt 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

het bepaalde onder b) wordt vervangen door:

„b)   Antioxidantia

E306

Tocoferolrijke extracten van natuurlijke oorsprong, gebruikt als antioxidant

Natuurlijke antioxidantia (gebruik uitsluitend toegestaan in voeder voor de aquacultuur)”

ii)

na het bepaalde onder d) wordt het volgende punt toegevoegd:

„e)   Emulgatoren en stabilisatoren:

Lecithine van biologische oorsprong (gebruik uitsluitend toegestaan in voeder voor de aquacultuur)”

(5)

Bijlage VII wordt vervangen door:

„BIJLAGE VII

Reinigings- en ontsmettingsproducten

1.

Producten voor de reiniging en ontsmetting van gebouwen en installaties voor dierlijke productie, als bedoeld in artikel 23, lid 4:

Kalium- en natriumzeep

Water en stoom

Kalkmelk

Kalk

Ongebluste kalk

Natriumhypochloriet (bijvoorbeeld bleekwater)

Bijtende soda

Bijtende potas

Waterstofperoxide

Natuurlijke plantenextracten

Citroenzuur, perazijnzuur, mierenzuur, melkzuur, oxaalzuur en azijnzuur

Alcohol

Salpeterzuur (uitrusting van melkstallen)

Fosforzuur (uitrusting van melkstallen)

Formaldehyde

Reinigings- en ontsmettingsmiddelen voor spenen en melkinstallaties

Natriumcarbonaat

2.

Reinigings en ontsmettingsproducten voor de dierlijke aquacultuurproductie en de productie van zeewier, als bedoeld in artikel 6 sexies, lid 2, artikel 25 vicies, lid 2, en artikel 29 bis.

2.1.

Producten voor de reiniging en ontsmetting van materiaal en voorzieningen, in afwezigheid van aquacultuurdieren:

Ozon

Natriumchloride

Natriumhypochloriet

Calciumhypochloriet

Kalk (CaO, calciumoxide)

Bijtende soda

Alcohol

Waterstofperoxide

Biologische zuren (azijnzuur, melkzuur, citroenzuur)

Humuszuur

Peroxyazijnzuren

Jodoforen

Kopersulfaat tot uiterlijk 31 december 2015

Kaliumpermanganaat

Perazijn- en peroctaanzuren

Uit natuurlijk Camelia-zaad vervaardigde theezaadpellets (gebruik uitsluitend toegestaan in de garnaalproductie)

2.2.

Beperkte lijst van producten die in aanwezigheid van aquacultuurdieren mogen worden gebruikt:

Kalksteen (calciumcarbonaat) voor de controle van de pH

Dolomiet voor de correctie van de pH (gebruik uitsluitend toegestaan in de garnaalproductie)”

(6)

In bijlage VIII, deel A, wordt de tabel als volgt gewijzigd:

a)

Na de vierde regel wordt de volgende regel ingevoegd:

„B

E 223

Natriummetabisulfiet

 

X

Schaal- en schelpdieren (2)”

b)

Na de veertiende regel wordt de volgende regel ingevoegd:

„B

E 330

Citroenzuur

 

X

Schaal- en schelpdieren en weekdieren (2)”

(7)

Bijlage XII wordt vervangen door:

„BIJLAGE XII

Model voor de krachtens artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007 aan de marktdeelnemer te verstrekken bewijsstukken als bedoeld in artikel 68 van de onderhavige verordening

Image

(8)

De volgende bijlage XIII bis wordt ingevoegd na bijlage XIII:

„BIJLAGE XIII bis

Deel 1

Biologische productie van Salmonidae in zoet water:

Zeeforel (Salmo trutta) – Regenboogforel (Oncorhynchus mykiss) – Bronforel (Salvelinus fontinalis) – Zalm (Salmo salar) – Riddervis (Salvelinus alpinus) – Vlagzalm (Thymallus thymallus) – Amerikaanse meerforel (Salvelinus namaycush) – Donauzalm (Hucho hucho)

Productiesysteem

Het water in opkweeksystemen moet afkomstig zijn uit een open circuit. Het stroomniveau moet een zuurstofsaturatie in het bestand van ten minste 60 % opleveren en moet borg staan voor het welbevinden van de dieren en de afvoer van effluenten.

Maximale bezettingsdichtheid

Andere dan hieronder genoemde Salmonidae: 15 kg/m3

Zalm 20 kg/m3

Zeeforel en regenboogforel: 25 kg/m3

Riddervis: 20 kg/m3

Deel 2

Biologische productie van salmonidae in zeewater:

Zalm (Salmo salar), Zeeforel (Salmo trutta) – Regenboogforel (Oncorhynchus mykiss)

Maximale bezettingsdichtheid

10 kg/m3 in pens

Deel 3

Biologische productie van kabeljauw (Gadus morhua) en andere Gadidae, zeebaars (Dicentrarchus labrax), goudbrasem (Sparus aurata), ombervis (Argyrosomus regius), tarbot (Psetta maxima [= Scopthalmus maximux]), gewone zeebrasem (Pagrus pagrus [= Sparus pagrus]), rode ombervis (Sciaenops ocellatus) en andere Sparidae, en konijnvissen (Siganus spp)

Productiesysteem

In open water gelegen inperkingssystemen (pens/kooien) met een minimumzeestroming die zorgt voor het optimale welzijn van de vis, of open systemen aan land

Maximale bezettingsdichtheid

Voor andere vis dan tarbot: 15 kg/m3

Voor tarbot: 25 kg/m2

Deel 4

Biologische productie van zeebaars, goudbrasem, ombervis, harder (Liza, Mugil) en paling (Anguilla spp) in in getijdengebieden en kustlagunes gelegen aarden vijvers

Inperkingssysteem

Traditionele zoutpannen, ingericht als aquacultuurproductie-eenheden en soortgelijke aarden vijvers in getijdengebieden

Productiesysteem

Het water wordt voldoende vernieuwd om het welzijn van de soort te waarborgen.

Ten minste 50 % van de boorden moet met planten begroeid zijn.

In waterrijk gebied gelegen zuiveringsvijvers zijn vereist.

Maximale bezettingsdichtheid

4 kg/m3

Deel 5

Biologische productie van steur in zoet water

Betrokken soorten: Acipenser-familie

Productiesysteem

Voldoende stroming in elke kweekeenheid om het welzijn van de dieren te waarborgen

De waterkwaliteit van de effluenten moet dezelfde zijn als die van het instromende water.

Maximale bezettingsdichtheid

30 kg/m3

Deel 6

Biologische productie van vis in binnenwateren

Betrokken soorten: De karperfamilie (Cyprinidae) en andere verwante soorten in het kader van polycultuur, met inbegrip van baars, snoek, zeewolf, coregonidae en steur.

Productiesysteem

In visvijvers die geregeld worden geleegd en in meren. In en om de meren mag uitsluitend biologisch worden geproduceerd (dit geldt dus ook voor de eventuele teelt van gewassen).

Het vangstgebied moet uitgerust zijn met een klep waarlangs schoon water instroomt en moet met het oog op het welbevinden van de vis voldoende groot zijn. De vis moet na de oogst worden bewaard in schoon water.

De biologische en minerale meststofgift in vijvers en meren moet plaatsvinden overeenkomstig bijlage I van Verordening (EG) nr. 889/2008, met inachtneming van een maximum van 20 kg stikstof/ha.

Behandelingen met synthetische chemicaliën voor het controleren van in de productiewateren voorkomende waterplanten en andere vegetatie zijn verboden.

Rond de in de binnenwateren gelegen eenheden worden gebieden met natuurlijke vegetatie onderhouden als buffer tegen terreinen waar niet overeenkomstig de voorschriften van de biologische aquacultuur wordt gekweekt.

Er wordt bij de opkweek gebruik gemaakt van „polycultuur” indien de criteria die in deze specificaties zijn vastgesteld voor andere meersoorten, in acht zijn genomen.

Kweekopbrengst

De totale productie van de betrokken soorten mag niet meer bedragen dan 1 500 kg vis per hectare per jaar.

Deel 7

Biologische productie van peneïdegarnalen en zoetwatergarnalen (Macrobrachium sp.)

Locatie van de productie-eenheden

In steriele kleigebieden om de impact van de vijveraanleg op het milieu tot een minimum te beperken. De vijvers moeten worden aangelegd met de op de locatie voorkomende natuurklei. De vernietiging van mangroves is verboden.

Omschakelingsperiode

Zes maanden per vijver, overeenkomstig de normale omloopsnelheid van gekweekte garnalen.

Oorsprong van het reproductiemateriaal

Ten minste de helft van het reproductiemateriaal moet na drie exploitatiejaren gekweekt materiaal zijn. De rest moet wild reproductiemateriaal zijn dat vrij is van ziekten en afkomstig is van de duurzame visserij. Exemplaren van de eerste en de tweede generatie moeten worden gescreend alvorens op het bedrijf te worden binnengebracht.

Oogsteelamputatie

Verboden

Maximale bezettingsdichtheid en maximale productie

Broed: maximaal 22 post-larven/m2

Maximale biomassa per eenheidsgebied: 240 g/m2

Deel 8

Weekdieren en stekelhuidigen

Productiesysteem

Beugen, vlotten, bodemteelt, zakken, kooien, bakken, lantaarnnetten, bouchotpalen en andere inperkingssystemen.

Voor de mosselkweek op vlotten mag per vierkante meter oppervlakte niet meer dan één touw worden gebruikt. De touwlengte bedraagt maximaal 20 meter. De mosselen mogen tijdens de productiecyclus niet van de touwen worden gesplitst, tenzij de oospronkelijke bezettingsdichtheid wordt gehandhaafd.

Deel 9

Tropische zoetwatervis: melkvis (Chanos chanos), tilapia (Oreochromis sp.), pangasius (Pangasius sp.)

Productiesysteem

Vijvers en netkooien

Maximale bezettingsdichtheid

Pangasius: 10 kg/m3

Oreochromis: 20 kg/m3

Deel 10

Andere dierlijke aquacultuursoorten: geen”


Top